vrijdag 27 april 2007

De excuses die zelf al erg verzwakt nog bij de dwalingen lopen te dolen

Wanneer U, o Lezer, onze namen grijs geplet in het midden-macadamse legt
te smelten, bedenk dan dat het ons .... Die verlossing staat U wel ... U zult
ons evenwel moeten ... dit ... een vervlechting, een weefsel, het spel hapert,-
meneer ik & mijns inziens. Het lijk van het webwijf ziet het lijk van het webwijf.

Het lijk van het webwijf schuift langzaam van de wanden af. Handen. De boom
kromt de lucht in de boom, de boom licht haar lijn uit de kromme lucht de zon
slaat in, de boom klapt toe, de hunkerende liplezerslippen van 4D staan nog
een hele tijd op ruimteflapperen. O dat ik u knijpen kon. Van het zijn af. Olie.

De rest is, g. sta ons bij: er rest inderdaad wat van de restanten. De dood Kil
met het doodsjekkertje aan knoopt het doodsjekkertje open knoop per knoop.
&? Wel? Wat? Je ziet de zwarte twijgen knappen, je ziet de snoeren springen,

je hoort jezelf denken laat mij dit nu maar niet ontcijferen. Het webwijf weent
& weeft. Het webwijf snoept & weeft. Het webwijf leest & zwemt & weeft.
Geen Er is brug. De weg Altijd klapt in. Olie doet Overal de wanden glanzen.