vrijdag 27 april 2007
o droogte zal (onheil o onheil o)
O, ik die de droogte niet zomaar benoem, schrik
Naar het dorp Is (dat de huizen zo kleuren), mij
Heimt echter de aardse kleur die als een huid is zo
ezelstrak zit de put is/was der wegspurtende krabben.
In het jongetje Wij dat de helmen Er verzamelt, dat dan
Legt die met de kleine gaatjes, die dan met het prut
O & die met de rand tenslotte rondom de grillige uitwas in
O-vorm van boven op geschoten of af vanonderen.
Nog bij een kwal is die Zij zo zij nauwelijks iets al (tsl).
Hé zo ons iets al is dan bv dit slokminderend (slkmndrnd)
Ei dat droog dat de droogte droogt, dat droog is (drg).
In of voor de kleur U of de vorm, niet de roem (rm).
Laat staan het geld: o blauw dat zilte haar pruim (prm).
Ook zomaar o kak dat het lid weerom stofgutst (stfgtst):